Fons en Margreet in de Wereld 2008-2009

Naar huis

Oké, nog één reisverhaaltje dan! De laatste week van ons reisjaar hebben we vakantie gevierd in Thailand op Koh Samui. Dit is een prachtig eiland, volgens de folders tenminste. Behalve een stukje strand en de straat met restaurantjes hebben wij er helemaal niets van gezien of gedaan. Ter voorbereiding op de thuisreis hebben we ons er nog wel even op laten knappen. Margreet mooi, met een kleurspoelinkje, maskertje en gelakte nageltjes, en Fons lelijk, met een thaise hernia massage. Na 'one night in Bangkok' zijn we zaterdagochtend via Kuala Lumpur geland op Schiphol. Daar stonden familie en vrienden, gewapend met spandoeken en bloemen, ons op te wachten. En dat voelt toch wel héél érrúg lekker, hoor! Om iedereen na een vol jaar weer vast te houden en nat te zoenen.

Vooraf wisten wij niet dat de wereld zóveel groterzou zijndan één jaar en zo zijn we na Huaraz niet meer toegekomen aan vrijwilligerswerk.Onze goededoelenpot was dus nog aardig gevuld. Om deze reis helemaal goed af te sluiten hebben we onze pot, met jullie geld, verdeeld over vier stichtingen, waarvan wij de mensen of doelen persoonlijk hebben leren kennen tijdens onze reizen. Conny en Gibriel, hele goede vrienden, voor hun stichting Tesitoo Kafoo (http://www.teesitokafoo.nl/) in Gambia. Ine, die we hebben ontmoet in Chugchilán, voor haar stichting Daniëlle Childrens Fund (www.daniellechildrensfund.org/nl) in Ecuador en Nepal. Tamara, met wie we drie hartverwarmende weken in Huaraz hebben gewerkt, voor de stichting Wees Kind (http://www.stichtingweeskind.nl/) in Peru. En André, een enthousiaste Osse hotelbaas in Siem Raep, voor de stichting Colt in Cambodja (www.colt-cambodia.org/nl). Wij hebben het goede gevoel en vaste vertrouwen dat deze mensen en stichtingen het geld goed en rechtsreeks besteden.

Ons reisjaar was geweldig, indrukwekkend, onvergetelijk en meer van die woorden die hopeloos tekortschieten om ons echte gevoel te kunnen beschrijven. Wij hebben tot in onze tenen van deze reis genoten en vinden het bijzonder en fijn om in al jullie reacties en mailtjes te horen en lezen, dat jullie via deze 'Reismee-blog' met ons hebben meegereisd.

We zijn dus weer thuis en wonensinds vandaag weer in Rosmalen, op deMeierijhoeven 82. We zijn voorlopig nog wel even wat verward en verbaasd met allerlei dubbele gevoelens en gedachtes. Het is heerlijk vertrouwd om weer hier te zijn en we kijken er heel erg naar uit om jullie allemaal weer te gaan zien, omarmen en kussen in de komende weken, maar we voelen ook al heimwee naar de wereld. Dit reisjaar heeft ons geleerd dat hoe meer wij reizen, des te meer lieve mensen en mooie plaatsen er komen om te ontmoeten, te ontdekken en terug te willen zien. Daarom, en omdat dat we nog duizend foto's en ontelbare verhalen Reismee-ruimte hebben, zullen we ooit wel weer op reis gaan. Bedankt allemaal voor het meereizen, meelezen en meeleven en hopelijk gaan we dat nog vaker samen doen.

Liefs, groeten en tot snel!
Alfonso y Margarita.

Birma

Duizendmaal dank aan het Birmaanse ambassade eikeltje in Singapore, dat in mei zo onbeschoft onze eerste visumaanvraag heeft geweigerd! Mede door hem is Birma het laatste land in ons reisjaar geworden en daarmee de feestelijke, vette toef slagroom bóvenop onze overheerlijke wereldreistaart. Birma is zuid-oost Azië in haar meest pure vorm en hier wonen de liefste mensen van de hele wereld!

Of je naar Birma moet gaan is een reizigersgewetensvraag. Het foute militaire regime onderdrukt de bevolking, sluit regio’s af, is corrupt, ondermijnt de persvrijheid en terroriseert politieke tegenstanders. Als je gaat, gaat een deel van je geld naar het regime en dat kan toeristische bezoeken propageren als politieke steun. Als je wegblijft, ontzeg je de Birmezen directe contacten met de rest van de wereld plus de kans om wat extra’s te verdienen. En dat hebben de Birmezen hard nodig, want de jarenlange isolatiepolitiek heeft gezorgd voor een gesloten land en arm land. Wij zijn dus gegaan en hebben zo min mogelijk geld aan de overheid en zoveel mogelijk geld bij Birmaanse privé bedrijfjes uitgegeven, van fruitverkoopsters tot hostals. Van deze keuze hebben wij geen nano-seconde spijt gehad. En aan de enthousiaste Birmaanse gezichten te zien, de Birmezen zelf ook niet.

Reizen door Birma is reizen door de tijd; afhankelijk van je verblijfplaats in grote steden of op het platteland leef je ergens tussen 15 en 150 jaar in het verleden. De Birmezen hebben, sterker dan welk ander zuid-oost aziatisch volk dan ook, vastgehouden aan hun eeuwenoude cultuur, religie en gebruiken. Deels zijn zij gedwongen door het regime, maar de Birmezen zijn zelf ook trots op hun land, volk, afkomst en traditie. De meeste vrouwen én mannen kleden zich nog in de traditionele longyi, een lange wikkelrok. Veel mannen en oudere vrouwen hebben felrode monden van het kauwen op de verslavende betelpruimen; het is hier oppassen geblazen voor de rode betelfluimen. Of ze roken de authentieke groene Birma sigaren, van bescheiden maatje sigaret tot flinke toeter. De pruimen en sigaren worden broederlijk en zusterlijk met elkaar gedeeld. En om het kleurrijk plaatje compleet te maken beschilderen kinderen en vrouwen zich twee maal daags met creme-kleurige thanakapasta, voor een gave huid en tegen de felle zon.

Ook het vervoer zorgt ervoor dat je je in het verleden waant. De isolatiepolitiek heeft economische ontwikkeling belemmerd en dat zie je terug op de weg. In de grote steden domineren (oudere) auto's het straatbeeld, maar in dorpen en op het platteland zijn dat een soort dinkytoy stadsbussen en taxipickupjes, paardekoetsjes en –wagens, traag voortrollende ossekarren en zwoegende fietstaxirijders op volbepakte driewielers. Daartussendoor brommeren, fietsen en lopen ontelbare Birmezen en Birmeesjes al dan niet met hun koe of buffel aan een touw. In deze bonte, langzame verkeersstroom hebben de nieuwsgierige, lieve Birmezen voldoende tijd om “Miengelábaa!” (Hallo!) te roepen of te lachen en zwaaien.

Vasthoudend aan de lekkere taart(en koek)-gedachte, hebben wij vier weken door Birma gereisd volgens het Q-concept. Immers, een Bossche lekkernij met een “Q”, da's toch een Quukske?! Eerst ruim drie weken een q-rondje omhoog; Yangon, Inle meer, Kalaw, Mandalay, Pyin U Lwin en Yangon. En tot slot een weekje over het q-staartje omlaag, naar Kyaikhtio en Bago.

In Yangon, Birma’s grootste stad, staan veel mooi vervallen, koloniale panden, die helaas in hoog tempo worden verdrongen door lelijke chinese betonblokken. De straten staan hier al erg vol met een ietwat verouderd autopark. Maar als je tussen bebouwing en verkeer doorkijkt zie je de onmiskenbare Birmaanse cultuur terugkomen in de talloze kleine winkeltjes, restaurantjes en theehuisjes met kabouterkrukjes op straat en in de Birmezen zelf natuurlijk. Én Yangon heeft de prachtige gouden Shwedagon pagode, Birma's nationale symbool, die vanuit de hele stad te zien is. Wij hebben er vier heerlijke uren rondgehangen en samen met duizenden boeddhistische gelovigen, monniken en dagjesmensen de sprookjesachtige overgang van zon naar kunstlicht beleefd.

Omdat Birma een groot land met slechte wegen is, zijn we naar het Inle meer gevlogen. Inle betekent eigenlijk meer van vier, maar inmiddels liggen er aan en op dit meer een kleine 20 vaste en drijvende dorpen. Het meer ligt in een heuvelachtige, vruchtbare omgeving en zit vol met vis. Eerst hebben wij geprobeerd rond het meer te fietsen, maar dat werd wat lastig zonder weg. Een dag later heeft schipper-gids Nyunt Pe ons langs eensbeensroeiende vissers, zijdeweefsters, sigarenrolsters, papierschepsters en ijzersmeden door dorpjes en drijvende tuinen naar tempels en een klooster gebracht. In hun drukke(?) kloosterleven hebben monniken de katten daar geleerd om door hoepeltjes springen.

In een verlengde tuctuc en openbare bus zijn we tussen lachende Birmezen via een mooie route naar Kalaw gereden, een bergdorpje op 1300 meter hoogte. Hier hebben we de loopstokken weer eens uit het vet gehaald om een hele dag door de mooie omgeving te wandelen. Gids Michel leidde ons door akkers, bossen, rijstvelden en theeplantages naar dorpjes met vrouwen in klederdracht en schooltjes met grote combinatieklassen. Daar werden we enthousiast ontvangen, vooral door de vele kinderen.

De volgende dag kregen de verzuurde beenspiertjes rust in de taxi naar de Pindayagrotten. Hier hebben boeddhistische gelovigen in de loop der jaren meer dan 8000 boeddhabeelden verzameld en er zowaar ook nog een echt doolhofje gemaakt. Maar eerlijk gezegd was de weg naar de grotten leuker dan de grotten zelf. Het was oogsttijd en zo vol als de grotten stonden met boeddhabeelden, bijna net zo vol stonden de wegen met ossekarren. Vanuit rieten manden werden de karren volgeladen met groene kolen en de ossen sjokten vervolgens met hun vrachtje naar verzamelpunten voor grote vrachtwagens. En dat alles temidden van een heuvelachtig landschap met kleine gekleurde akkers, afgewisseld met bomen en bloeiende struiken. Prachtig, prachtig, prachtig!

Een volgende mooie, maar lange openbare busrit bracht ons naar Mandalay. Een mystieke naam voor een grote, drukke, stoffige, hete stad. Gelukkig hadden we een rustig gelegen guesthouse, waar de mensen ons als familie behandelden en vertroetelden. Het is erg moeilijk een fooitje te geven aan de goudeerlijke Birmezen; geld onder je kussen blijft er gewoon iedere dag liggen.

Zwetend, proestend en met onze eigen interpretatie van de voorrangsregels hebben we door het drukke Mandalay gefietst en daar ontzettend van genoten; miengelábaa, zwaai, lach ... miengelábaa, zwaai, lach ... miengelábaa, zwaai, lach. Om onze shirts helemaal te doordringen van onze lichaamsgeuren hebben we de 1729 treden van Mandalay Hill beklommen. Na ieder tempeltje en pagode bleek er toch nóg een trapje te zijn wat ons weer verder omhoog dwong naar de heuveltop.

Na een frisse douche zijn we naar het knusse huiskamertheatertje van de Moustache Brothers gegaan, onze derde theateravond in een heel jaar. De snorrebroeders trekken fel van leer tegen de regering en mogen niet meer openbaar optreden, maar hun huiskamershow voor toeristen wordt gedoogd. Twee van de broers zijn echter al vaker en voor langere tijd verhoord en opgesloten geweest.

Dé trekpleisters van Mandalay is niet de stad zelf, maar zijn drie oude koningssteden in de omgeving; Amarapura, Inwa en Sagaing. In zijn taxipickupje reed Sempu ons naar de afwisselende bezienswaardigheden en waar nodig stapten we op paardekar of boot. We zagen bladgoudslagers, de heiligste en “goudstbeplakte” (Mahamuni-)boeddha van Birma, boeddhabeeldhouwers, duizenden monniken tegelijk aan de lunch (maar die eten zwijgend en snel, dus waren we nét iets te laat) en natuurlijk fraaie tempels en pagodes in de oude steden. Sempu sprak nauwelijks engels en dus vroegen we soms aan een stomverbaasde colaverkoopster waar we waren en welke pagode wij nou zo mooi vonden. De prachtige dagafsluiter was de 1,2 kilometerlange teakhouten U-bein brug. Over en op deze brug kuieren, kletsen, vissen en fietsen de lokale bewoners en een enkele toerist.

Voor de broodnodige rust en verkoeling zijn we naar het brits-koloniale bergstadje Pyin U Lwin gegaan. Naast gerust hebben we er ook, langer dan de bedoeling, gewandeld naar en in de botanische tuin. Die gaf aan de rand van het stadje met koloniale huizen, bontgeverfde western-koetsjes en altijdvriendelijke Birmeesjes, een vervreemdend soort Keukenhof-gevoel. Alhoewel we daar eigenlijk nog nooit geweest zijn.

Van Mandalay zijn we in 13 uren met de slowboat naar Bagan gevaren. Een goedgekozen naam, want de boot voer langzaam en het in- en uitladen van passagiers en vracht tijdens de vele stops ging nog trager. Gelukkig maar, want zo hadden wij de kans om de bonte verzameling van sjouwende, vertrekkende, aankomende, achterblijvende, zwaaiende, lachende en ons aangapende Birmezen te bekijken en toe te lachen. En zij ons! Voor velen leek het aanmeren van de boot het hoogtepunt van de week te zijn.

Bagan is dé toeristische topattractie van Birma. Duizend jaar geleden hebben de heersers van het Eerste Birmaanse Rijk in de vlakte van Bagan een kleine vijfduizend tempels en pagodes laten bouwen. Sommigen zijn inmiddels verworden tot nauwelijks herkenbare ruïnes, maar velen zijn in het lokale, droge klimaat goed bewaard gebleven of recent gerestaureerd. Op fiets en paardekar hebben we de vlakte van Bagan doorkruist en een (beperkt) aantal van de tempels en pagodes bezocht. De meeste indruk heeft Bagan op ons gemaakt vanaf de top van een pagode of tempel, speciaal bij zonsondergang. Zover als je kunt kijken zie je honderden spitsen, tempels en pagodes in verschillende staten van verval uitsteken boven de akkers en de bomen. Dat prachtige panorama is gehuld in een verstilde nevel en dat zorgt voor een betoverende sfeer.

Vanuit Bagan hebben we ook Mount Popa nog beklommen, vooral met de taxi hoor. Deze berg is de woonplaats van 37 nats, een soort beschermgeesten. De nats werden door de Birmezen al aanbeden voor de komst van het boeddhisme en hebben hun plekje mogen behouden in de Birmaanse godsdienst. We hebben het laatste stuk Popa zelf trapgelopen en ons vrolijk verbaast over het gemak waarop deze twee godsdiensten met elkaar zijn vergroeid.

Bagan-Yangon was weer zo'n afstand, die we na een jaar met duizenden buskilometers maar gevlogen hebben. Vanaf daar namen we weer vrolijk, jawel de bus, naar Kinpun met als reisdoel de Gouden Rots. Samen met 60 andere, vooral lokale passagiers werden we op dwarszitbalken in de open laadbak van een vrachtwagen geprakt. De balken zijn 12 centimeter breed en hebben 25 centimeter tussenruimte. Als westerling kom je dan 15 centimeter tekort voor je kont of je knieën. Maar met de hulp van lachende, flexibele Birmeesjes bleek alles en iedereen wonderwel te passen. Na een uurtje slingeren bergop waren we opgelucht dat we uit onze benarde posities werden bevrijd. De lucht was echter snel weer op tijdens de steile klim van nog eens een uur naar boven. Maar de aanblik van de Gouden Rots was de doorstane ontberingen driedubbel en dwars waard. Het is moeilijk te geloven dat één haar van Boeddha, in de kleine Kyaikhtio pagode erbovenop, zorgt voor het evenwicht van deze enorme goud beschilderde en beplakte rots, die ieder moment van de klif lijkt te moeten vallen.

Onze laatste Birmaanse pleisterplaats was Bago, voor de meeste reizigers slechts een doorreisplaats. Na onze brommerritjes met het duo Kyaiw & Saw snappen wij niet waarom dat zo is. Bago wemelt van de prachtige boeddhabeelden (misschien wat erg veel) en op de brommers hebben K&S daar ons, met ontduiking van de regeringsentreegelden, langs en naar toe gereden. Hier waren we wel op tijd om in een klooster honderden monniken stilwijgend te zien eten en tegelijk wat meer te leren van hun kloosterleven.

Nu zijn we weer terug in Yangon hebben we hopelijk voldoende tijd en internet om ons Birma verhaal en foto's te publiceren (ja, gelukt!). Wij zijn bezweken voor Birma en hopen dat jullie dat ook eens mag overkomen. Wij komen hier zeker een keer terug! Nu nog een weekje uitrusten op Koh Samui en dan komen we op 3 oktober na een heel jaar weer naar jullie en naar huis.

Ta Taah, Fons en Margreet.

Zuid-Laos, Cambodja en Koh Phi Phi

Reizen is verre ... van eenzaam en de laatste vier weken zijn we bovendien niet veel alleen geweest. We trekken nu ruim twee weken door Cambodja en Thailand mét familie; Wilma, Roland, Sjoerd en Thomas. En we hebben ook nog eens Tom en Jolien voor 3e, 4e én 5e keer ontmoet. Die voelen dus ook al bijna als familie. Wij vinden onszelf samen een reusachtig reisduo, maar met meer zielen is de reisvreugde minstens even groot.

Met zijn tweetjes zijn we een maand geleden met de nacht v.i.p.bus, volgebouwd met stapeltwijfelaartjes i.p.v. stoelen, van Vientiane naar Pakse in het zuiden van Laos gereisd. Het is in heel Laos regentijd, maar in het zuiden is die veel natter dan in het noorden. In de stromende regen zijn we direct doorgebust naar Tad Lo op het Bolovén plateau, vooral beroemd vanwege de mooie natuur met prachtige watervallen. Dezelfde middag hebben we samen met gids Pet een wandeling gemaakt door een aantal dorpjes in de natte, groene omgeving. Pet's talenka broek en teenslippers bleken daarbij beter geschikt voor het waden door stroompjes dan onze stevige bergschoenen. In een dorpje van de Alak hebben we ons verbaasd over de traditie, waarbij het gezinshoofd alvast doodskisten maakt voor zijn springlevende familieleden en die netjes bewaart onder de rijstschuur. We begrepen het een beetje toen we zagen dat alle Alaks, jong en oud, man en vrouw, stevige rokers van zelfgeteelde tabak waren. Maar of ze zelf ook de spreuk 'roken is dodelijk' kenden???

We hadden er graag meer en langer gewandeld, maar daarvoor hebben we onvoldoende droge sokken bij en hield de donderende lawaaiterval voor onze hut ons te veel uit de slaap. Dus gingen we verder zuidelijk naar Champasak, waar we overnachtten pal aan de brede, snelstromende, maar stille Mekong en waar we op de fiets Wat (tempel, weet je nog) Phou hebben bezocht. Een mooi, vlak ritje door groene rijstvelden en een aardig voorproefje op Angkor Wat. Fietsen en wandelen door het vredige, aantrekkelijke landschap is voor ons de perfecte manier om mee te deinen op het lekker luie, langzame Laos leventje.

Nog verder naar het zuiden reisden we, naar de Siphandon eilanden. In de droge tijd tellen de Laotianen (rekenen is niet hun sterkste kant) hier vierduizend eilandjes in de Mekong rivier. In onze, natte tijd wordt het grootste deel daarvan overstroomd door het hoge, bruine rivierwater. Wij hebben 3.997 eilanden niet bezocht, maar de rest wel allemaal. Op de grootste eilanden Don Khong en Don Khone hebben we bij elkaar een handvol nachten geslapen en overdag ontspannen genoten van een superrelaxed leventje, zoals trouwens veel reizigers hier doen onderweg naar Cambodja. Onze gastheer Pan op Don Khone was beretrots op zijn bedrading, die het eiland sinds vier dagen electriciteit bracht. Dagelijks werd de aansluiting van weer een nieuwe buur gevierd met een lao lao (whisky) electricity party. Voor internet moesten we echter via een oude franse spoorbrug, deel van de enige 5 kilometer spoorrails in Laos, nog een uurtje wandelen naar Don Deth.

Begin augustus staken we, tussen twee busritten door, te voet de grens over naar Cambodja. De ontvangst was erg vriendelijk, maar kostte wel een steekdollartje links en rechts. Och, de financiële schade was te overzien en alles verliep snel en soepel met een glimlach. Ook de inmiddels bekende oortemperatuurmeting leverde geen verhoging op. Onze eerste Cambodjaanse lokatie was het stadje Kratie. Dat spreken ze hier op z'n brabants uit: 'Kraotjé' en we voelden ons ook op deze plek daarom al weer rap thuis. Kratie is wereldberoemd, vooral in Cambodja, vanwege de Irrawaddy dolfijnen, die even ten noorden van de stad in de Mekong rondzwemmen. Het bruisende brommerritjeover de dijk alleen al, met ossekarren, fietsers, wandelaars, pluim- en ander vee en continu vrolijke 'Susadai' (hallo) roepers, was de moeite van ons dolfijn tripje meer dan waard .En tot overmaat van geluk zagen en hoorden we ook nog verschillende dolfijnen rondzwemmen in het zoete water. Omdat dat zo hoog stond leek het soms of de beesten in het bos tussen de bomen door zwommen.

Tien maanden na ons vertrek was het 'ineens' 9 augustus en gingen wij de Lootjes afhalen op het vliegveld van Phnom Penh. Na de Kustertjes op Bali, was dit de tweede familiereünie op onze reis. Ze hielden de spanning erin, want kwamen als laatsten uit het vliegtuig door de aankomstdeuren gelopen. Het weerzien en weervoelen was wonderheerlijk warm en verbazingwekkend snel weer vertrouwd. De taxichauffeur moet al hoofdpijn hebben gekregen van ons opgewonden gekwetter tijdens het ritje naar het hotel, maar wij hadden nog veel meer dagen nodig om helemaal bij te kletsen en te knuffelen.

Dat deden we de eerste dagen in Phnom Penh, waar we ook nog tijd vonden om de stad en de omgeving te verkennen. De meeste indruk maakten de minst prettige plekken in en rond de stad uit de tijd van het Rode Khmer regime van Pol Pot. In de jaren '75-'78 zijn die erin geslaagd om 2 tot 3 miljoen Cambodjanen en buitenlanders te martelen en uiteindelijk direct of indirect te vermoorden. De herrinnering aan deze verschrikkelijke tijd wordt onverbloemd levend gehouden in de executievelden van Choeung Ek (de killing fields) en het genocide museum Tuol Sleng (verhoor en martelcentrum S21). Dit waren onze eerste familie-uitstapjes in Cambodja. De opgestapelde botten en schedels en de ontgonnen massagraven en bikkelharde tekstborden in Choeung Ek maakten ons allemaal stil. En de martelkamers en cellen in Tuol Sleng, volgehangen met de zwartwit foto's van de vele doodgewone slachtoffers van de wrede martelpraktijken deden dat de volgende dag nog een graadje erger. De Rode Khmer wilde het hele gevoel en zekerheid van familie uit de Cambodjaanse samenleving halen en mensen tot angstige, afhankelijke nummers en machines maken in hun 'jaar nul' strategie. Dan is het vreemd en fijn tegelijk als je je op deze plekken realiseert, dat jij hier met je familie levend en vrij rond mag lopen.

Phnom Penh biedt gelukkig ook mooie, vrolijke dingen, plaatsen en vooral mensen. Het koninklijk paleis is een prachtig aziatisch complex met sierlijke gebouwen en tempels, die weer afgeladen zijn met boeddha beelden en omringd door spitse pagodes. En de markten en de straten zijn gevuld met allerlei soorten van transport en heel veel aardige Cambodjaantjes. We hebben ons tot vermaak van hen een paar keer met zessen en zelfs zevenen in een tuctuc geperst, maar voor de langere ritjes schreeuwden onze westerse konten toch om wat meer zitruimte.

Anderhalve week geleden zijn we oostwaarts naar Siem Reap gereisd in een luxe, grote bus. Een mooie gelegenheid om het vlakke Cambodjaanse land een aantal uren in je op te kunnen zuigen, terwijl je geniet van je eigen muziek. Siem Reap is een snelgroeiend, levendig stadje waar veel toeristen neerstrijken om Angkor Wat te bezoeken. Dat dit met recht een van de acht wereldwonderen is, hebben wij een aantal keren zelf hartstochtelijk kunnen beamen. Voor onze bezoeken aan het uitgestrekte tempelcomplex hanteerden wij het befaamde zuid-oost aziatische motto 'Same, same. But different!'. Ons eerste bezoek was per tuctucs aan de centrale tempels van Angkor Wat, Angkor Thom en Ta Prohm. Ze waren alledrie op zich al prachtig om te zien en toch zat er nog een opbouw van prachtigheid in ons bezoek. Angkor Wat ligt indrukwekkend te wezen temidden van waterpartijen en grasvelden en is versierd met schitterend gedetailleerde beelden en basreliëfs. Het bayon van Angkor Thom telt 54 torens die allemaal vier gezichten hebben, die de vier windrichtingen inkijken. En Ta Prohm is een sprookjesachtig oud complex, dat overwoekerd wordt door gigantische woudreuzen. Die maken de ruïnes niet lelijker, maar juist veel mooier en levendiger. De beboste omgeving zorgt voor de fraaie, groene krans om deze kroonjuwelen van de oude khmer beschaving.

De volgende, prille ochtend fietsen wij met Roland (de anderen hielden onwijselijk het warme bed) dezelfde route met een schitterende zonsopgang boven Angkor Wat als passende, eerste beloning. We waren niet de enigen en werden verwend met koffie en een stoeltje. Toen de zon helemaal op was fietsten we verder richting de bekende tempelcomplexen, waar tijdens de 25 kilometer nog drie zweterige zadelcomplexjes bijkwamen. Maar de bosfietstochten en het zachte ochtendlicht maakten alles driedubbel de moeite waard. Na een stevig ontbijt en ingehaalde slaapuurtjes fietsten (!) we 's middags met zijn allen weer richting Angkor Wat om de omgeving nu vanaf de tempelheuvel Phnom Bakheng van bovenaf te kunnen bewonderen. We hebben dus (nog) niet veel van de uitgestrekte, ontelbare Angkor tempels gezien, maar wel vaak!

Op zondag de 17e hebben we een tuctuc en boottochtje naar en over het Tonlé Sap meer gemaakt, het grootste meer van zuid-oost Azië dat in de natte tijd groeit van 25-honderd naar 25-duizend vierkante kilometer. Begeleid door een enthousiaste, lokale gids hebben we een van de 180 drijvende dorpen bezocht, compleet met kerk, restaurantjes, intra-tuin, winkeltjes, scholen, drijvende sportveldjes, viskwekerijtjes onder veel van de huisjes en een 'krokodillenfarm'.

Vorige week maandag vertrokken we in twee taxi's voor een rit van twee uurtjes naar de grens met Thailand. Een van de meisjes van het hotel ging mee om daar inkopen te doen en dat was maar goed ook. Onderweg wilde Roland graag nog zijn oude luchtmachtbasis in Sisifon bezoeken, waar hij 15 jaar geleden voor de Verenigde Naties heeft gewerkt. In een soort 'Spoorloos' aflevering hebben we de plek m.b.v. ons hotelmeisje uiteindelijk ook teruggevonden. Voor Roland en ook voor ons een bijzondere afsluiting van twee weken Cambodja. Met die beperkte tijd hebben we voor onszelf dit mooie land met haar vriendelijke mensen te kort gedaan, in de dubbele betekenis. Maar dat is nu niet erg, want ooit komt er een tijd en gelegenheid om hier weer terug te komen.

Na een overnachting in Bangkok vlogen we een week geleden naar Krabi om in het Thaise zuiden te gaan genieten van zon, strand en zee. De eerste twee dagen bleven we in Ao Nang op het vasteland, maar dat vonden we nog niet mooi genoeg. Daarom voeren we verder naar Koh Phi Phi en op dit prachtige eiland, wat nagenoeg hersteld is van de tsunami in 2004, hebben we heerlijk geluierd, gelezen, gezond, gezwommen, gebuiteld in de branding, beetje gedoken, veel gesnorkeld en gegeten en gedronken. De meeste snorkelindruk maakte een haai, maar ook de rosten, het koraal en de ontelbare kleurrijke vissen waren prachtig om te zien.

En nu zitten we in Bangkok, waar wij gisteren ons visumverzoek hebben ingediend op de Birmaanse ambassade. Deze keer gaat het wél lukken en aanstaande zaterdag vliegen we voor vier weken naar Birma, of Myanmar. Daar hebben wij echt weer ontzettend veel zin. Het wordt het laatste land van onze wereldse reis, want aan één maandje Birma plakken we nog één weekje strand vast om daarna op 3 oktober fris en uitgerust op Schiphol te landen en jullie allemaal zo snel mogelijk weer te gaan zien, horen, ruiken en voelen.

Tot oktober, Fons en Margreet.

Vientiane, Vang Vieng, Luang Prabang, Luang Namtha en Muang Sing

We zijn verliefd op Laos. Wat een prachtig mooi land is dit en wat een vriendelijke, zachtmoedige mensen wonen hier. Vooral dat laatste is een echt wonder als je weet dat 'het westen' hier in de Vietnam oorlog 700 kilo bommen per Laotiaan heeft gedropt. Het levenstempo is rustig en relaxed en we voelen ons hier dan ook heerlijk thuis. Te meer daar er ‘s morgens weer (stok)brood is voor het ontbijt, het verkeer weer rechts rijdt, er weer overal (spotgoedkoop) bier verkrijgbaar is en we hier bijna nog meer fietsen dan in Nederland.

Een kleine drie weken geleden vlogen we van Borneo via Kuala Lumpur naar Vientiane. Dit is de kneuterigste hoofdstad die wij ooit bezocht hebben. Overwegend laagbouw, brede, lege straten, geen schreeuwerige reclames of muziek en simpele plastic-tafeltjes-en-stoeltjes-restaurantjes langs de oevers van de brede Mekong rivier. We hebben drie dagen te voet en op de fiets het stadje doorkruist en de Arc de Triomphe van Laos en wat Wats (boeddhistische tempels) bezocht. Een uurtje bussen vanaf de stad hebben we ons ook nog verbaasd in Xieng Khuan, een even excentriek als fotogeniek boeddha en hindoe-beeldenparkje aan de Mekong.

Halverwege juli zijn we met de VIP-bus naar Vang Vieng gereisd, waar we ons mooiste hoteluitzicht tot nu toe troffen; de langsstromende Nam Song rivier met daarachter steile, donkergroene karstheuvels omgeven door felgroene rijstvelden. In Vang Vieng zelf is het toerisme helaas erg uit de band gesprongen. De overwegend australische backpackers komen hier om te tuben. Ze zakken ‘s middags in een tractorbinnenband de rivier af, waarbij ze om de vijf meter aan (proberen te) leggen om zich in een bamboe junglekroeg te bezatten onder keiharde housemuziek. ‘s Avonds in het dorpje zwalken de meesten dan bandeloos bezopen door de straten. Beetje beschamend, maar tegelijk ook wel grappig om te zien. Wij zijn immers ook jong (geweest?). Zelf hebben we een mooie kayaktocht over de Nam Song gemaakt, zonder nat te worden tot aan het laatste karstgrotbezoek. Daar moesten we wadend in en zwemmend weer uit. Een donkere, beetje spannende en erg leuke ervaring.

Een minibusje bracht ons verder naar boven, naar Luang Prabang. Je koopt in Laos wel een kaartje voor een ruime VIP-bus, maar ze zien bij het vertrek pas of ze voldoende stoelen hebben. Het overschot gaat in de minibusjes, die wel een stuk sneller zijn. Maar wij hebben daarna de dubbele tijd nodig om onze stramme spieren en trombosebeentjes te laten herstellen. Luang Prabang is de oude hoofstad van Laos en is nog rustiger, maar ook franser en sjieker dan Vientiane. De stad is bezaaid met (ooit meer dan 65) Wats en wij blijven het leuk vinden om daar rond te dwalen. De sierlijke tempels, gevuld en omgeven door boeddhabeelden en vriendelijke, nieuwsgierige monniken zorgen voor een harmonieuze, positieve sfeer.

Twee jonge meiden hebben in Luang Prabang ons vertrouwen in de nederlandse medemens hersteld. Noor en Yvonne zaten vast in het stadje door niet-werkende bankpassen en een aangekondigde stroomonderbreking. Zij wilden dolgraag naar Vietnam en omdat ezels een kei-goed karakter hebben (tenminste, er is iets met ezels en stenen, toch?), hebben wij deze aardige landgenoten ongevraagd een paar tientjes geleend voor de busreis. En voordat zij de Kippen (Laos geld) in hun buideltjes hadden, hadden wij de Euro's al op onze bankrekening staan. Hulde en hoera!

In Luang Prabang hebben we een fietstochtje aan de overkant van de Mekong gemaakt. Daar vroegen we de weg voor de plaatselijke kapsalon, of beter het kaphutje. Behalve de weg vertellen, wilden de dames na wat aarzelend gegiechel ook best Fons' wilde haren knippen. Op het plastic tuin/kappers-stoeltje dacht hij eerst nog bij de thuiskapster te zitten, maar als snel werd hij bang dat de kapster helemaal niet thuis was. En dat het lieve buurmeisje hem aan het plukken was met haar botte schaar. Zij dunde wel de zijkanten uit, maar liet alles boven en achter in wilde verwarring. Nu dunt moeder natuur Fons' bovenkant al een aantal jaren zelf uit, maar in zijn nek bleef een vol, lang matje hangen. Als toefje op de taart wastte het meisje na (?) het knippen zijn haren en trok er een scherpe Laos-zijscheiding in. Gelukkig begon het al te schemeren en konden we met een scherpe scheiding en slappe lachspieren onze fietstocht vervolgen. Nog gelukkiger is dat wij op de fiets altijd onze petjes bij hebben.

Een week geleden zijn we nog verder naar het noorden ge(mini)bust. In Luang Namtha kruiste onze reisroute weer met die van Tom en Jolien. Na een ontroerend weerzien hebben we een ongelooflijk fantastische tweedaagse trekking gemaakt met twee supergidsen, Noi en Samphone. Rondom Lang Namtha ligt het Nam Ha nationaal park en in deze prachtige, bergachtige omgeving leven veel verschillende minderheden. De eerste dag wandelden we een dikke vier uur, met een stevige lunch van rijst, groenten en vlees, door dicht, groen bos naar een groot dorp (450 inwoners) van het Akha-volk. Phouvan is een authentiek, levendig dorpje met twee geestenpoorten en een dorpsschommel, huisjes en hutten van bamboe, hout en palmbladeren, een TV en een enkele brommer, twee waterpompen en stoffige zandstraatjes gevuld met eenden, kippen, varkens, honden, koeien, buffels, afwachtende volwassenen en heel veel enthousiaste kinderen. De mensen zijn armoedig gekleed in westerse kleding, maar dragen ook nog hun traditionele kledij. We hadden een enorme zak ballonnen en een bal meegenomen en dat was een schot in de roos. We hebben ons bijkans een beroerte geblazen en de vele ballonnen zorgden voor spelende kinderen, contact met jong en oud en een steeds kleurrijker dorpje. Na een stevige avondmaaltijd van rijst, groenten en vlees werd het ook in ons gastenverblijf een vrolijk feestje met lachen, klappen, zingen, lao lao (whisky) drinken en kaarten samen met onze gidsen en de Akha-mannen. De vrouwen bleven blijkbaar thuis, met uitzondering van zes mooi geklede meisjes die ons kwamen verwennen met een stevige Akha-massage.

De volgende ochtend hadden we, voor een stevig ontbijt van rijst, groenten en vlees, nog even de tijd om door het dorpje te wandelen. We werden blij begroet door de kinderen en iets bedeesder door de ouderen. Rond een uurtje of half acht werden zij en wij overvallen door een driekwart zonsverduistering. In Nederland wordt zo'n verduistering dagen van te voren van alle kanten belicht, maar hier was het een volslagen verrassing. Wij weten dat de maan voor de zon langs schuift en dat die na een tijdje weer helemaal te voorschijn komt. Zij geloven echter dat een reusachtige kikker de zon aan het opeten is en er onstond een ietwat nerveuze, angstige sfeer. Kinderen en volwassenen staarden in stilte naar de deels verduisterde zonsikkel achter de wolken. Na een uurtje werd de stilte verscheurd door geweerschoten in de lucht die de kikker moesten doden of verjagen. Zoals wij hadden verwacht en zij gehoopt kwam de zon geleidelijk weer in volle glorie terug. Het was echt ontzettend bijzonder om dit natuurverschijnsel zo intens met deze natuurmensen te mogen beleven.

Nog onder de indruk van de zonsverduistering begonnen we aan de wandeling terug richting Luang Namtha. Die voerde over een ander, veel steiler, modderiger en langer pad dan de eerste dag. Het werd een soort Blij-dat-ik-Glij spek(glad)takel; Jolien gleed als eerste, Tom viel het meeste, Fons het mooiste en Margreet liep blind de rivier in om niet achter te blijven bij de rest. Een natte, inspannende, vrolijke afsluiting van twee superdagen.

Met zijn tweetjes trokken wij nog wat verder naar het noordoosten, naar Muang Sing tegen de chinese grens. In hun eigen dorpjes, verspreid over een schitterende vallei, leeft hier de grootste verscheidenheid aan minderheden van heel Laos. Samen met gids Ong hebben we op de fiets dorpen van Mhong, Akha, Tao Dai en Lolo minderheden bezocht. Deze korte bezoekjes konden echter niet tippen aan Phouvan. Daarvoor bleven wij te kort op een plek en was traditionele kleding er al meer verdrongendoor de westerse 'beschaving'. We hebben wel geleerd hoe ze noodles drogen, lao lao brouwen en kleurige stoffen weven. Eergisteren hebben we de ochtendmarkt van Muang Sing nog bezocht, die al rond 5 uur begint en waar Fons zijn kapsel af heeft laten maken ... voor 40 cent!

En nu zijn we na een kort vluchtje vanuit Luang Namtha weer terug in Vientiane, waar we vannacht de VIP-slaapbus naar Pakse in het zuiden van Laos nemen. Als alles vandaag goed gaat met een visum voor Cambodja in ons paspoort, want 9 augustus hebben we in Phnom Penh afgesproken met de Lootjes.

Sabaidee, Fons en Margreet.

Taman Negara, Sarawak, Brunei en Sabah

Hoe langer we reizen, des te meer tijd lijken we nodig te hebben om een land te ontdekken. Na acht weken Indonesië, waarin we nog niet de helft gezien hebben, zijn we nu zes weken door Maleisië getrokken en hebben ook hier nog onbezochte plaatsen achter gelaten om er ooit eens terug te kunnen keren.

Ruim drie weken geleden zijn we met de jungletrein van Kota Bharu, onze laatste reisverhaal-plek, naar Jerantut gereden. Een treinreis van negen uur door prachtige, groene, bergachtige landschappen. We hebben echter niet zoveel van de uitzichten kunnen genieten, want in de trein ontmoetten we Tom en Jolien. Beiden zijn ook langere tijd op reis en waar komt zij vandaan? Ja hoor, uit het werelddorp Rosmalen! Dus moest er druk gepraat worden over de wijde wereld en ons kleine durpke. De treinreis was te kort om alles te bespreken en dus zijn we een handvol dagen met hen opgetrokken.

We namen samen een longboat naar Taman Negara, een nationaal park in midden West-Maleisië. Daar hebben we twee dagen in de jungle gewandeld, met onder andere een mooie canopytour over hoge, lange, smalle loopbruggen door de boomtoppen. Het was benauwd en heet, dus zweetten we als otters. Vooral de dames waren kletsnat, met de nadruk op klets. Hun voeten stonden af en toe stil, maar hun monden nooit. We hebben ook nog een leuke nacht-safari gemaakt door de palmolieplantages. Onze hostaleigenaar en zijn zoontje van 14(!) wisselden elkaar af als gids/schijnwerper en 4wd-chauffeur.

Als kwartet zijn we teruggekeerd naar Kuala Lumpur, waar wij nog de Batu Caves hebben bezocht. 272 Treden beklimmen om grote grotten te bewonderen, die door hindoes zijn versierd met kleurrijke tempeltjes en geurrijke offertjes. Qua kunst & kitsch is het hindoeïsme onze favoriete godsdienst.

Op 23 juni vlogen we naar Borneo. Dit eiland wordt verdeeld tussen drie landen; indonesisch Kalimantan, Brunei en maleisisch Sarawak en Sabah. Onze eerste lokatie in Sarawak was Kuching, een moderne, grote stad met een fraaie rivierboulevard en omgeven door een aantal natuurparken. Wij zijn een dag naar het Bako-park geweest, waar we de lelijkste apen van allemaal hebben gezien. En weet je hoe ze die hier noemen? Orang Belanda, wat Mens uit Nederland betekent. Dat hebben we te danken aan onze voorouders, die zo'n 400 jaar geleden als een der eerste blanken hier hun grote neus lieten zien om die meteen in de plaatselijke handel en politiek te steken.

Van Kuching gingen we per boot, de rivieren zijn de belangrijkste transportroutes op Borneo, via Sibu naar Kapit. Eerst drie uren over de zuid-chinese zee en daarna zes uren stroomopwaarts op de Rejang rivier, de Amazone van Sarawak. De volgende dag voeren we nog eens twee uren stroomopwaarts om het weekend door te brengen in een authentiek longhouse. Dat is een langgerekte rij van 20 tot 100 aaneengesloten huisjes langs een rivier met een gemeenschap-pelijke veranda, waarop het kampong(=dorps)leven zich afspeelt. We overnachtten in de grote woonkamer van de zoon van het kamponghoofd samen met zijn gezin, maar wel ieder op zijn eigen matrasje. Zondagochtend moesten we ons matrasje snel opruimen, want toen bleek de woon-slaapkamer ook de kampongkerk te zijn en begon de vroege mis al om acht uur. In de middag voeren we met zoonlief, diens dochter en een oom naar een rivierstrandje voor een bbq met frisgewassen kip (in de modderbruine rivier) en de onvermijdelijke sterke drank, arrack. In dit soort afgelegen longhouses valt weinig te beleven en is drank voor sommigen een ontsnapping aan verveling. Het weekend was ongepolijst en niet optimaal georganiseerd, maar het was een boeiende kennismaking met het echte longhouse-leven, die ons het eigen thuisleven toch nog meer leert waarderen.

Met boot en vliegtuig reisden we via Sibu naar Mulu nationaal park. Borneo heeft heel veel natuur, alhoewel vanuit de lucht ook blijkt dat veel land groen gekleurd wordt door de talrijke en uitgestrekte palmolieplantages. Mulu is beroemd vanwege haar steile groene kalksteenheuvels en enorme grotten. We hebben er vier van binnen bekeken,waarvan er één de grootste grottunnel van de wereld is. In de hele wereld blijkt dat '-ste van de wereld' erg belangrijk te zijn. Dus als jouw grot niet de grootste is, dan verbijzonder je hem tot grottunnel en dan kun je er 'grootste van de wereld' op plakken. De grottunnel trekt niet alleen veel toeristen, maar ook miljoenen vleermuizen. Tegen de avond verlaten die in een lange, lange sliert de grot. Dat schouwspel duurt wel een halfuur; indrukwekkend en nekverrekkend.

Omdat Fons zich uit zijn jeugd nog de exotische film 'de Sultan van Brunei' kon herinneren, zijn we daar twee dagen op bezoek geweest. Niet bij de sultan zelf, want die nodigt alleen op zijn verjaardag al zijn onderdanen uit om te komen eten. En daarvoor waren we net een week te vroeg. We zijn twee dagen in de rustige, groene hoofdstad Bandar Seri Begawan geweest en hebben daar het grootste waterdorp van de wereld(!), het sultan-museum en een schitterende moskee bezocht. Door de olierijkdom is hier wél alles goud wat er blinkt.

Vanuit Brunei hebben we ook onze reisplannen met Roland, Wilma, Sjoerd en Thomas kortgesloten. Begin augustus gaan we de Lootjes kroelen en voelen in Phnom Penh om vandaar twee weken te toeren in Cambodja en Thailand. We hebben daar veel zin in en ontdekten ineens dat dit blije feit nog maar een goede maand weg is. Omdat we voor die tijd Laos willen bezoeken, gaf dat wat minderdagen voor Sabah.

In Sabah zijn we met de boot vanaf Bandar via pulau (eiland) Labuan aangemeerd in Kota Kinabalu voor één nachtje. Een levendige stad met een grote vismarkt. Sommige van de dode vissen daar heeft Fons twee dagen later tijdens het duiken bij pulau Kapalai en Mabul in levende lijve gezien. Eigenlijk wilde hij duiken bij Sipadan, dé mooiste duiklokatie in Maleisië. Helaas zijn er veel meer mensen die reizen en duiken en blijkt Sipadan volgeboekt tot en met september. Terwijl Fons een dag in zee dook, dook Margreet in een kleurspoelinkje bij de plaatselijke kapper. Duiken is hier goedkoop, maar de kapper kost helemaal bijna niets.

Na een ouderwets busreisje zijn we eergisteren aangekomen in onze laatste maleisische reisplek; Sepilok. Hier hebben we het Orang Utan (Mens uit het Bos) opvangcentrum bezocht, twee keer op een dag zelfs. Zo mooi vonden wij het om deze prachtige beesten van dichtbij te zien. Ze vangen hier verweesde of gevangen jonge Orang Utans op, die ze trainen voor een leven in de vrije natuur. En daar zouden wij ze ook nog graag eens willen gaan bekijken.

Genoeg redenen dus om ooit nog eens terug te komen in Sabah en tegelijk om vast te stellen dat we ook in Maleisië een fantastische tijd hebben gehad. En nu verheugen we ons alweer op Laos, een nieuw land met nieuwe mensen en culturen, waar we zaterdag naar toe vliegen.

Liefs en groeten, Margreet en Fons.

Melaka, Cameron Highlands, Penang en Perhentian Islands

Begin april zijn we twee dagen in Kuala Lumpur geweest en hebben we al een klein beetje van Maleisië kunnen proeven. Nu is het half juni en zijn we al weer bijna drie weken aan het reizen in west Maleisië en raken we doordrenkt met haar geuren, kleuren en smaken. Maleisië is een van de meest ontwikkelde landen in zuid-oost Azië en het reizen is er gemakkelijk en comfortabel. Over het algemeen dan, want soms gaat het weleens mis, maar dat lees je verderop.

Vanaf Singapore zijn we met de bus naar Melaka gereisd. Een stad met een nederlands getinte geschiedenis met koloniale gebouwen van zeeuwse baksteen zoals het 'Stadthuys', straat-namen als Heeren- en Jonkerstraat en grafzerken met hollandse teksten en namen uit de 16e eeuw. In het weekend is het een drukte van belang op de Nightmarket. Een soort braderie, die vooral veel toeristen uit Singapore en Maleisië zelf trekt. En omdat wij die toch niet kunnen onderscheiden van de lokale bevolking is het voor ons allemaal gezellige 'couleur locale'. Op maandag hebben we een halve dag door de redelijk vlakke, landelijke omgeving van Melaka gemountainbiked met 'Bike King' Allias. Hij wist alles van de palmolieplantages, kampongs (dorpjes), rubberbomen en ontelbare soorten fruitbomen, die we onderweg tegenkwamen. En dat vertelde hij ook tegen ons.

We maken nooit reclame voor 'onze' hostals, maar nu wel een uitzondering. Ga in Melaka naar het splinternieuwe hostal Da Som Inn met de liefste hotelbaas, die wij ontmoet hebben (en dat zijn er al veel), Cin Moy! We zijn een beetje bang dat hij té lief is voor hotelbaas, want als hij iedere gast zelf naar het busstation brengt, daar met hen blijft ontbijten en ontroerd afscheid neemt, dan gaat Cin Moy het emotioneel en commercieel niet trekken. Mocht je in Melaka zijn, ga er dan slapen en doe hem onze warme groeten!

Twee bussen, de eerste met airco en de tweede met arko (alle ramen kunnen open), brachten ons naar de Cameron Highlands. Heerlijk groen en koel na de hete steden die we in de weken daarvoor bezocht hebben. In onze vier dagen hier hebben we op eigen houtje rondgewandeld in de bossen en ook een dag met een groep medereizigers, gids Francis en chauffeur Bob(!) van Father's Guesthouse. Een toepasselijke naam, want Fons had (qua leeftijd dan) de vader kunnen zijn van de meeste backpack(st)ertjes hier. Bob en Francis hadden we nodig om ons naar de Rafflesia's te brengen, de grootste bloemen ter wereld. Ze bloeien maar zeven dagen en zien er imposant prachtig uit, maar ze stinken wel een beetje. Hierna hebben we een van de vele theeplantages bezocht en in de late namiddag een tropisch 'mossy forest' in de toppen van de Cameron Highlands met ook nog een fraaie zonsondergang.

Verder noordwaarts langs de westkust bereikten we Georgetown op het eiland Penang. Weer een warme stad en eerlijk gezegd viel die wat tegen, ook omdat we een beetje pech hadden. Zaterdag kwamen we aan en leek de stad wel uitgestorven vanwege een nationale feestdag. Op zondag waren de wegen en bezienswaardigheden in Penang verstopt met lokale toeristen, die twee weken vakantie vierden. Wij zijn naar de badplaats Batu Ferringhi gegaan en werden er, dat dan weer wel, getrakteerd op alweer een mooie zonsondergang. Maandagochtend zaten we al om zeven uur op de veerboot om aansluitend te bussen naar de oostkust, maar toen bleken alle bussen volgeboekt vanwege de vakantie. De beste oplossing was backpacken en backtracken terug naar Georgetown, waar we de dag gebruikt hebben om de reisadministratie bij te werken en ander vervoer en een hostal te regelen naar de Perhentian Islands aan de oostkust.

Op Pulau (eiland) Perhentian Besar (groot) hebben we een héle volle week gelezen, gesnorkeld, gedoken (5x!), geslapen, muziek geluisterd, geschaduwd (voor zonnen is het hier té heet) en 3x daags heerlijk gegeten. 'Besar' is toch niet zo heel groot; wij hadden de lastige keuze uit twee restaurantjes en de 'JungleTrek' duurt er maar vijf minuten. We hadden eigenlijk vijf nachten geboekt maar hebben er twee dagen bij gesmoest: De reisboog kan niet altijd gespannen zijn! Gisteren zijn we naar Kota Bharu gekomen, waar we morgen de 'jungletrain' naar Taman Negara nemen, een nationaal park met primair tropisch regenwoud van 130 miljoen jaar oud. We zijn er weer helemaal klaar voor!

Liefs en groeten, Fons en Margreet.

Bali, Java en Singapore

8 Maanden zijn we aan het reizen, waarvan de laatste 8 weken in Indonesië, en nu zitten we in Singapore op onze 80e vaste overnachtingsplaats. 8 Is een geluksgetal in de Aziatische cultuur en dat straalt ook op ons af. Wij voelen ons bevoorrecht en erg gelukkig met alles wat wij mogen zien, horen, proeven, ruiken en voelen tijdens onze wereldreis. Niet dat het zonnetje elke dag even hard voor ons schijnt, ook reizen gaat niet altijd over rozen, maar over het algemeen is wat we meemakenwel fabeltastisch bijzonder en indrukwekkend. Onze verw8ingen enwensen en dromenkomenhelemaal uit.

Ons laatste reisverhaal kwam uit Kuta op Bali. De tweede week van mei hebben we daar heel prettig en relaxed doorgebracht samen met de Kustertjes enregelmatig ook de Vosjes. De familievakantiedagen waren vooral gevuld met zwemmen, kletsen, lachen, strandfietsen en wandelen,drinken en eten. Daarbij hadden we op José's verjaardag nog een mooie financiële meevaller; de ijsjes bij de Mac kostten die dag geen 16, maar slechts 8 cent! Dus bleef er geld over voor actieve uitstapjes. Met een busje vanuit Kuta hebben we een dagBali-cultuur opgesnoven en zijn we met zijn tienen landinwaarts getrokken om tempeltjes, rijstvelden en de mooie natuur te bewonderen.Twee dagen later zijn wemet Jan, José, Veerle en Ruben gaan snorkelen en hebben we een dierenparkje en nog een tempeltje bezocht. Dreigende tempelsleur pakken ze op Bali slim aan door de tempelcomplexen op te leuken met grote groepen apen. Die zorgen met hun apestreken altijd wel voor leven in de brouwe(rs)rij. Op 12 mei hebben we onze familie en vriend(inn)en huiswaarts uitgezwaaid en waren we weer helemaal op elkaar aangewezen. Jullie hoevenje daar geen zorgen over te maken, want dat gaat nog steeds prima.

Maar na anderhalve week 'vakantie', moesten we onze reisaccu's wel weer even opladen. We hadden zelfs een klein beetje last van een maandagmorgen-na-de-vakantie-gevoel. In Ubud hebben we het dan ook lekker rustig aangedaan en zijn er maaréén dagje op uit getrokken. Ubud ishet culinaire enkunstnijverheids-centrum van Bali.Met de denadruk op nijver, zo ontdekten wij opons brommertochtje van 15 kilometernaar de tempel Gunung Kawi. De eerste 10 kilometer vanaf Ubudstonden de winkeltjes met schilderijen, beelden, meubeltjes, sarongs, etc. strak tegen elkaar langs beide kanten van de weg. 2000 Winkeltjes, hebben wij snel uitgerekend en dan zijn er in Ubud misschien nog wel eens net zoveel.Op onze tweede dag in Ubud hoorden wij ineens 'Fonske' roepen. We dachteneven dat we het verkeerd verstonden, maar Sanne en Dirk waren na een kort Java-avontuur ook toevalligal in Ubud beland. Dat werden dus weer twee lekkere en gezellige avondjes.

Van Ubudzijn we op 17 mei naar Probolinggo op Java vertrokken en dat werdeen lange, afwisselende reisdag; drie uur taxi, twee uur veerboot, tien minuten ojek (brommertaxi),zes uur treinen in ekonimis kelas en een kwartiertje becak (driewielfietstaxi of riksja). De volgende dag gingen we direct door naar Cemoro Lawangaan de voet van de Bromovulkaan. Dat was slechts twee uurtjesbussen, maar we moesten wel drie uur wachten voor het busje vol was, want eerder vertrekken ze hier niet. Maar goed, dan neem je een koffie en later een bakso (soep met ballen) en je probeert wat te praten met de altijd vriendelijk nieuwsgierige Indootjes en dan zijn diedrie uurtjes ook weer voorbij.

De volgende ochtend stonden we om half vier op om de zonsopgang over de Bromo vulkaan te zien,hét Java-hoogtepunt volgens sommige folders. De zon bleef die ochtend echter lekker liggen onder haar dikke wolkendekbed en spande zich niet verder in dan een piepklein, roze knipoogje. Zo werd Bromo voor ons alleenletterlijk eenJava-hoogtepunt.

Naeen laat ontbijt om half negenbusten we door naar Solo, waar we twee dagen zijn gebleven. Een dagje om te relaxen en uit te rusten en een dag om de stad te bewandelen. De schoonsteen'beste' stad van Java, volgens eigen zeggen,met unieke vrijliggende fietspaden enalsbelangrijkste trekpleister het kraton, ofwelKasunanan Palace. Dit paleis met de omliggende oude wijk hebben we verkend onder begeleiding van Ambar, eenheel aardig gidsmeisje. Mooie gebouwen in een rustige omgeving mether en der een Hollands tintje. ‘s Avonds hebben we een Wayang Orang voorstelling (schaduwpoppenspel met echte mensen) gezien ... bijna helemaal: Wa' lang was een betere naam geweest.

Vanaf Solo was het anderhalf uur treinen naar Yogyakarta, 'apenootjes' dus, met gratis koffieproeven op het station. Soms zit echt alles mee! Het was even zoeken naar eenhotelletje, want hier zaten sommigen tot onze verrassing vol of waren ze niet wat wij zochten. Maar uiteindelijkhebben we iets simpelsen toch met zwembad gevonden plus, wat wij het belangrijkst vinden,keilief personeel. Yogyakarta hebben we vooralte voet en een beetje vanuit de becak bewonderd. We hebben over de Pasar Ngalem gelopen; de vogeltjesmarkt, die doet denken aan Antwerpen van vele jaren terug, maar dan veel warmer en wat armer. Zangvogels,tortelduiven en vechthanenzijn hier erg populair.Onze route liep verder naarhet kraton van Yogya.Veel groter en drukker dan dat van Solo en ook hier lagen de paleisgebouwen temidden van een mooie oude wijk met kleine straatjes, gevuld met mensen en wasgoed.Daarna hadden we zelfsnog puf ( de reisaccu's zijn weer helemaal opgeladen) voor het Taman Sari, het waterkasteel. Met een moeilijk af te schuddenamateurgids, die heel (zweet)geurig kon vertellen, hebben we de oude baden, watergangen en gebedsruimtes van de sultan bewonderd.

We hebbeneen middag, overnachting en ochtend uitgetrokken om de Borobudur, twee uurtjes buiten Yogya,uitgebreid te bezoeken. We hadden een sprankjehoop op een zonsondergang en/of zonsopgang, maar de zon kroop's middags rond tweeën alonder de wol(ken) om er's ochtends pas tegen tienen onder vandaan te komen. Maar de Borobudur zelf maakte alles goed.Deze boeddhistische tempel is een plek met een magische sfeer,mits erniet té veel Indootjes rondlopen die engels willen oefenen en met je op de foto willen, met5 kilometer fantastisch gebeeldhouwde reliëfs en 500 boeddhabeelden, al dan niet in opengewerkte stupa's (koepels).Het maakte op ons zoveelindruk, dat wij er drie keer zijn terug geweest.

Onze laatste middag in Indonesië hebben wede hindoetempels van Prambananbezocht, eveneens dichtbij Yogya gelegen.Onderweg kwamen we terecht in een tropische stortbui en het werd die dag niet meer droog. Tel daarbij op hetlopende restauratiewerk na de aardbeving van 2006 en je zult begrijpen dat Prambananwat minder was dan Borobudur. Maar zo'n regenbui zorgt ook weer voor een aparte sfeer en foto's en er zijn altijd weer giechelende meisjes die ons met hun engelse verhalenen fotoverzoekenweer opvrolijken.

Eergisteren zijn we naar Singapore gevlogen, vooral om een visum voor Birma te regelen. Na Maleisië willen we daar graag naar toe, maar dat gaat voorlopig niet lukken.Achter het visumloket op de Birmese ambassade zat een uiterst irritant Birmees machtsbelust en regelgeileikeltje, die ons zijn prachtige land niet in wil laten. We hadden alle visumformulieren keurig ingevuld en van pasfoto's voorzien, maarBirmees eikeltje wil persé een visitekaartje zien. En het laatste wat wij mee wilden nemen op een wereldreis,nadat wehet werk vaarwel hadden gezegd, waren wel visitekaartjes. Maar we gaan hetlangs onze reisroute in Kuala Lumpurof Brunei gewoon opnieuw proberen. En ondertussen bevalt Singaporeons verrassend goed. Eenwonderbaarlijke mix van supermoderne gebouwen, kitsch-mooie tempels,groene natuur, gigantische winkelcentra en vooralontzéttend véél eettentjes, van simpelestraatkraampjes totdure restaurants. We kunnenhier dan ook niet langer blijven dan drie dagen, want anders moeten we zaterdag nog zwaartransport regelen voor onze rit naar Melaka in Maleisië.

Gewichtige groeten aan iedereen behalve het Birmese eikeltje,
Fons en Margreet X X X

Lombok en Bali

Omdat ons vorige verhaal zo lang was, hebben we de afgelopen tijd geprobeerd om wat minder mee te maken. Dat is helaas niet gelukt, dus dit verhaal is niet veel korter geworden.

Bijna drie weken geleden zijn we van Flores via Sumbawa naar Lombok gereisd. Met bemo, veerboot, busje, nachtbus, veerboot, bus was het toch weer een reisje van 26 uur. Vermoeiend, maar met genoeg grappige details om niet vervelend te zijn. Zo dachten wij dat de nachtbus bij vertrek vol was, maar kwamen er gedurende de reis steeds meer bagage (tot heuphoogte in het gangpad) en passagiers bij. In en uit de bus werd daarom een soort apekooien. En zo was de combinatie van een prachtige zonsopgang op de veerboot Sumbawa-Lombok en luide Amerikaanse countryballads via de intercom vreemd en toch mooi.

We hebben ruim anderhalve week op Lombok vertoefd; een week in het noordoosten, in Sengigi en op Gili Air, en een halve week in het midden, Tetebatu, en het zuiden, Kuta.
In Sengigi hebben we een dag langs de kust door prachtige rijstvelden gebrommerd met aan het einde ook nog een aardige waterval bij Ganga. We waren eigenlijk op weg naar de grootste waterval van Lombok maar dat bleek te ver op de brommer. Een dag later hebben we een bemo gehuurd met chauffeur om via een ochtendmarkt en een apenbos naar de watervallen van Sendang Gila en het traditioneel dorpje Senaru te gaan. Een dagvullend programma waarbij we voor de scherp onderhandelde prijs vlak voor vertrek ook nog een (overbodige) gids meekregen. De dag was afwisselend en leuk met in de middag een lekkere wandeling en frisse duik bij de waterval. De gids “forgot“ daarna ons naar het dorpje te brengen en probeerde ons zelfs nog wijs te maken dat een paar armzalige hutjes toch echt Senaru was. Eerst wilden ze niet terugrijden, maar toen wij op ons beste Indo-Engels zeiden ”We not see everything, we not pay everything.“ brachten ze ons daar toch nog netjes naartoe. Later zijn we ook weer vriendjes geworden.

De Gilis zijn drie bounty-eilandjes vlak voor de kust van Lombok, waar alleen wandelaars, fietsers en cidomo’s (paardje met karretje) rondlopen. Wij hebben geslapen op Gili Air, een dagje Gili Meno bezocht en er vooral gesnurkeld. Dat is een combinatie van languit liggen op een bruga (overdekt houten podiumpje), wat lezen, eten, drinken en af en toe een mooi snorkeltripje maken vanaf het strand. Oh ja, en we hebben allebei de eilandjes ook helemaal rondgewandeld.
Zondag, 26 april, zijn we naar de bruiloft geweest van de zoon van de eigenaar van ons buurhotel. Bruidegom en bruid waren van hoge komaf; de bruidsschat bedroeg 25 miljoen roepies en er waren wel duizend gasten. Wij werden uitgenodigd om het gastenboek te tekenen, een hapje mee te eten, de plechtigheid te zien en het bruidspaar te feliciteren. Gelukkig was er ook een box, waar wij ons eigen bruidsschatje in konden doen.

In Tetebatu werden we tijdens een wandeling door het dorp spontaan uitgenodigd voor thee en verse cocossap door de moeder van een (beetje) Engels sprekende jongen. We hebben een klein uurtje op de grond zitten kletsen in het Engels, aangevuld met onbegrijpelijk Indonesisch. Terug in ons huisje werden we meteen door de eigenaar op zijn brommer gezet om een bruidsstoet in het dorpje te kunnen gaan bekijken. De volgende ochtend hebben we met gids Abe een prachtige wandeling over de dijkjes tussen de rijstvelden gemaakt en `s middags hebben we de wijdere omgeving van Tetebatu verkend op de brommer.

Onze laatste halte op Lombok was Kuta. Dit is een surfmekka in een prachtige kuststrook met blauwe baaien en witte zandstranden, afgegrensd door steile groene heuvels en kliffen. Ook hier hebben we weer flink wat kilometers op de brommer gezeten om hiervan in ons eigen tempo te kunnen genieten. De korte wandelingen in de kleine dorpjes waren een welkome onderbreking van de brommerkilometers. Zowel in de dorpjes als onderweg klonk minimaal elke vijf minuten een vriendelijk “Hello Mister!“ in onze oren.

Afgelopen vrijdag zijn we van Kuta op Lombok gebust en geboot naar Kuta op Bali. Om acht uur hadden we een hotelletje gevonden en om half negen zaten we aan het bier met Dirk en Sanne, Fons` nichtje uit Liempde. Twee dagen eerder hadden we een mail van Fons` vader gekregen dat zij ook naar Bali kwamen. Via email en sms-jes was een afspraak zo gemaakt en hebben we elkaar in Kuta snel gevonden. We hebben twee avondjes gezellig gekletst, gegeten en geborreld.
En afgelopen maandag was er het tweede, al langer geplande, fysieke familiecontact. Eind van de middag konden we José, Jan, Veerle en Ruben in onze armen sluiten. Dat voelde lekker warm, wat hier niet vreemd is, en vertrouwd. En nu vieren we hier in Kuta ruim een week vakantie met z`n zessen. Voor ons een heerlijk relaxte reispauze met volop tijd om helemaal bij te kletsen. En de Kustertjes kunnen mooi uitrusten van hun drukke week op Java. Kuta is daar een perfect toeristenplaatsje voor met een langgerekt, breed strand, hotels met zwembad en heel veel winkeltjes, barretjes en restaurantjes. Maar we gaan ook nog wat doen, hoor! Met zijn zessen plus het gezin van Arianne (ex-collega van Margreet en reisgenoten van de Kustertjes: Toeval!) gaan we deze week Bali nog verkennen. Daarover schrijven we volgende keer weer meer.

Vakantiegroetjes uit een zonnig en warm Kuta van Fons en Margreet.